Suikerziekte

Suikerziekte (Diabetes Mellitus)

Als uw huisdier suikerziekte (diabetes mellitus, DM) heeft, is zijn/haar lichaam minder goed in staat glucose (suiker) te gebruiken als een energiebron. Bij suikerziekte neemt het glucosegehalte in het bloed toe als gevolg van een absoluut of relatief tekort aan insuline. Insuline is een hormoon dat wordt afgegeven door de alvleesklier (pancreas) die cellen stimuleert glucose op te nemen uit het bloed. De cellen gebruiken glucose als voornaamste energiebron. Door een tekort aan insuline nemen de cellen geen glucose op en neemt het glucosegehalte in het bloed toe. De cellen zullen gebruik gaan maken van eiwit en vet als energiebronnen, waardoor het dier gewicht gaat verliezen en tegelijkertijd meer zal gaan eten.

Risicofactoren

Niet in alle gevallen is volledig duidelijk waarom suikerziekte ontstaat. In sommige gevallen breekt het afweersysteem van het dier de cellen in de alvleesklier af die verantwoordelijk zijn voor de productie van insuline. In andere gevallen leiden andere ziekten of behandelingen tot het ontstaan van diabetes mellitus. Factoren die van invloed zijn op het ontstaan van suikerziekte zijn o.a.:

  • Ras: sommige rassen, zoals Poedels, Cairn Terriërs, Keeshonden en Siamese en Birmese katten, hebben een genetische aanleg voor diabetes mellitus.
  • Leeftijd: suikerziekte ontstaat meestal pas op oudere leeftijd.
  • Geslacht: DM komt vaker voor bij intacte teven dan bij reuen. De oorzaak hiervan is dat de eierstokken na elke loopsheid het hormoon progesteron afgeven. Progesteron kan leiden tot een verhoogde productie van groeihormoon, dat de werking van insuline tegengaat.
  • Lichaamsgewicht: overgewicht geeft een verhoogd risico op het ontstaan van suikerziekte.
  • Geneesmiddelen: bepaalde medicijnen, zoals langdurig gebruik van prednison en de pil, worden in verband gebracht met een toegenomen risico op diabetes mellitus.
  • Andere ziekten: o.a. het syndroom van Cushing, waarbij de bijnieren teveel cortisol aanmaken. Dit hormoon vermindert de gevoeligheid van cellen voor insuline.

Symptomen

Als er veel glucose in het bloed aanwezig is, zal er via de nieren glucose met de urine verloren gaan. De glucose in de urine trekt extra vocht mee waardoor het dier meer gaat plassen. Om niet uit te drogen, zal hij/zij vervolgens ook meer moeten drinken. Omdat glucose een belangrijke brandstof is die nu verloren gaat, zal de hond of kat meer gaan eten, maar desondanks gewicht gaan verliezen. Als er niet wordt behandeld, verslechtert uiteindelijk de eetlust en de algemene conditie.

De belangrijkste verschijnselen van suikerziekte zijn:

  • Veel drinken;
  • Veel plassen;
  • Honger (in eerste instantie);
  • Vermageren;
  • Braken (later stadium);
  • Lusteloos, sloom;
  • Staar (bij langdurig slecht gereguleerde suikerziekte).

Diagnose

De waargenomen verschijnselen wijzen vaak wel in de richting van suikerziekte maar kunnen ook bij andere ziekten voorkomen. De definitieve diagnose wordt gesteld wanneer met verschijnselen van suikerziekte (bij herhaling) een te hoog glucosegehalte in het bloed wordt aangetoond en ook de urine glucose bevat. Ook moet het fructosaminegehalte in het bloed bepaald worden voor een definitieve diagnose. Tevens dienen andere ziektes uitgesloten te worden.

Behandeling

Behandeling van onderliggende ziektes
Omdat bij de hond en kat suikerziekte kan worden veroorzaakt door andere ziekten, bepaalde medicijnen of door de hormonale veranderingen na de loopsheid en omdat deze achterliggende oorzaken de behandeling van suikerziekte bemoeilijken, moet naar de oorzaak voor het ontstaan van suikerziekte worden gezocht. Er moet gecontroleerd worden of de hond niet lijdt aan het syndroom van Cushing. Daarnaast kan een dier met suikerziekte beter niet met bijnierschorshormonen, zoals prednison en dexamethason, worden behandeld. Als de eierstokken van een teef nog niet zijn verwijderd, is het verstandig dit alsnog te doen. Eventueel overgewicht van het dier moet op verantwoorde wijze worden bestreden.

Behandeling met Caninsulin®
Suikerziekte wordt veroorzaakt door een tekort aan insuline. Daarom moet dit tekort dagelijks, op vaste tijdstippen, worden aangevuld met een insuline-injectie (Caninsulin®). De eigenaar van een hond of kat met suikerziekte zal dus moeten leren insuline onderhuids te injecteren; dit lijkt eng maar in de praktijk valt het reuze mee. Natuurlijk zult u niet zomaar met een doos spuiten naar huis gestuurd worden, maar zal u worden voorgedaan hoe het toedienen van insuline in zijn werk gaat.

Belangrijk is dat het flesje Caninsulin® rechtop in de koelkast bewaard wordt. Voor het eerste gebruik moet het flesje goed geschud worden, daarna voorafgaand aan elk gebruik alleen zwenken.

Bij de hond wordt aangeraden om 2 x per dag, met 12 uur tussentijd, een injectie met Caninsulin® te geven. Bij de kat kan in sommige gevallen worden volstaan met een injectie eenmaal daags. Het exacte behandelschema wordt door uw dierenarts in overleg met u gemaakt, waarbij zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met de dagindeling van de persoon die het dier behandelt.

Het vinden van de juiste dosis
Omdat niet precies bekend is hoe groot het insulinetekort bij uw dier is, moet de juiste dosering worden vastgesteld. Anders gezegd: uw hond of kat moet worden ingesteld. De dierenarts zal aan de hand van het gewicht van uw dier een begindosis Caninsulin® uitrekenen. Door op vaste tijden na de insulinetoediening het bloedglucosegehalte te meten met behulp van een glucosemeter kan de dierenarts zien of deze dosis nog moet worden bijgesteld. Dit houdt in dat het bloedglucosegehalte regelmatig moet worden gecontroleerd. Eventueel kan de eigenaar zelf leren om bloed af te nemen en zo thuis het bloedglucosegehalte meten.

Als eenmaal de juiste dosis insuline is gevonden, zal de hond of kat snel herstellen. Hij/zij wordt levendiger en het vele drinken en plassen zal afnemen. Het aantal controles kan dan worden verminderd. Regelmatige controle blijft echter wel noodzakelijk, want na verloop van tijd kan de behoefte aan insuline veranderen en kan een aanpassing van de dosering nodig zijn. Als uw dier eenmaal goed is ingesteld, kan het een normaal leven leiden.

Voeding
Omdat de hoeveelheid insuline is afgestemd op de hoeveelheid glucose die uw dier op een dag nodig heeft, is regelmaat in de voeding belangrijk. Een hond of kat met suikerziekte dient dagelijks eenzelfde hoeveelheid voedsel van een zo constant mogelijke samenstelling te krijgen. Het dier moet vlak voor iedere insuline-injectie een maaltijd krijgen. Als hij/zij niet wil eten of nuchter moet blijven voor bijvoorbeeld een operatie mag slechts een derde deel van de normale insulinedosis worden toegediend. Om deze reden wordt insuline altijd pas na de maaltijd toegediend. Als uw dier om wat voor reden dan ook niet wil eten, kan dan namelijk nog de dosis insuline worden teruggebracht. Voor honden en katten met suikerziekte is speciaal dieetvoer verkrijgbaar. Dit voer is rijk aan voedingsvezels en ondersteunt de therapie met Caninsulin®.

Regelmatig bewegingspatroon
Om exact dezelfde redenen als bij het voedingspatroon, is ook een regelmatig bewegingspatroon belangrijk. Immers bij een onregelmatig bewegingspatroon zal de glucosebehoefte en dus ook de insulinebehoefte variëren. Bij een plotselinge toename in de dagelijkse activiteit verbrandt het dier meer glucose. Dit kan tot gevolg hebben dat het bloedglucosegehalte sterk daalt en een zogenaamde hypoglycemie ontstaat (zie ook: “te laag bloedglucosegehalte”).

Samengevat

Belangrijke punten voor een succesvolle behandeling van suikerziekte zijn:

  • Regelmatige en nauwkeurige dosering insuline;
  • Insuline rechtop in de koelkast bewaren, voor gebruik het flesje zwenken;
  • Regelmatig bewegings- en voedingspatroon;
  • Regelmatige controle door de dierenarts.

Prognose

Meestal kan door een regelmatig leefpatroon en door behandeling met insuline uw dier een vrijwel normaal leven leiden. De levensverwachting van een goed ingestelde hond of kat met suikerziekte is dan ook vergelijkbaar met die van een dier zonder deze ziekte.

Als een teef vlak na de loopsheid suikerziekte ontwikkelt, is het mogelijk dat het op korte termijn verwijderen van de eierstokken leidt tot verdwijnen van de suikerziekte. Deze honden moeten wel goed in de gaten worden gehouden, omdat de kans dat deze hond later alsnog suikerziekte ontwikkelt wel aanwezig is. In sommige gevallen is bij katten de suikerziekte reversibel; tijdens behandeling met insuline kan het dier genezen.

Te laag bloedglucosegehalte (hypoglycemie)

De belangrijkste complicatie van de behandeling van een suikerziektepatiënt met insuline is een te laag bloedglucosegehalte, ofwel een hypoglycemie. Insuline heeft een verlagend effect op het bloedglucosegehalte. Als er meer insuline wordt toegediend dan nodig is, kan het bloedglucosegehalte te laag worden. Hoewel dit niet vaak voorkomt, is het belangrijk dat u weet hoe u in een dergelijke situatie het beste kunt handelen.

De belangrijkste oorzaken voor het ontstaan van een te laag bloedglucosegehalte zijn:

  • Opname van minder voedsel in combinatie met de gebruikelijke insulinedosering;
  • Plotselinge toename van het glucoseverbruik door verhoogde activiteit;
  • Een te hoge dosering insuline;
  • Een normale dosering insuline, wanneer de behoefte ineens is afgenomen.

Symptomen

Bij een te laag bloedglucosegehalte krijgen de hersenen te weinig brandstof. Deze situatie is op elk tijdstip van de dag mogelijk, maar doet zich meestal 3 tot 7 uur na de insulinetoediening voor. Dit kan levensbedreigend zijn en daarom is het belangrijk dat u de verschijnselen herkent!

De verschijnselen bij een te laag bloedglucosegehalte zijn:

  • Honger op onverwachte momenten;
  • Onrustig of juist sloom;
  • Trillen of rillen;
  • Vreemde bewegingen (omvallen, trappelen met de poten);
  • Diepe slaap, waaruit het dier slecht of niet wakker te maken is.

Wat te doen bij verschijnselen van een te laag bloedglucosegehalte?

Omdat een te laag bloedglucosegehalte levensbedreigend is moet ervoor worden gezorgd dat het bloedglucosegehalte zo snel mogelijk weer gaat stijgen. Als uw dier de verschijnselen van een te laag bloedglucosegehalte vertoont, moet direct een maaltijd worden gegeven. Als de hond of kat niet meer in staat is om de maaltijd op te eten, moet zo snel mogelijk druivensuiker (-oplossing) worden gegeven. U geeft hiervan ongeveer 1 gram druivensuiker per kilogram lichaamsgewicht. De oplossing kunt u voorzichtig in de wangzak gieten, het poeder kunt u op het mondslijmvlies – vooral op en onder de tong – wrijven. Als hij/zij niet direct verbetert na de toediening van druivensuiker in de bek, is het heel belangrijk om direct contact op te nemen met de dierenarts.

Als herstel wel optreedt, moet u de hond of kat alsnog een maaltijd aanbieden. Vervolgens gedurende meerdere uren goed in de gaten houden om na te gaan of de verschijnselen opnieuw optreden. Om een hernieuwde daling in het bloedglucosegehalte te voorkomen, moet met regelmatige tussenpozen een maaltijd worden gegeven. Vóór de volgende insuline-injectie moet met de dierenarts worden overlegd over de hoeveelheid insuline die moet worden toegediend.

Somogyi-effect

Het Somogyi-effect is een bijzonder verschijnsel dat kan ontstaan als de bloedsuikerspiegel een paar keer te hoog is bij meting. De dosering insuline wordt dan verhoogd met als gevolg dat de glucose spiegel harder daalt. Als de glucosespiegel dan te laag wordt, gaat het lichaam dit compenseren en schiet de glucose juist weer extra hard omhoog. Bij de volgende meting is de glucose dan wellicht nog weer hoger en gaat men nog weer hoger insuline doseren. Het grote gevaar van dit steeds groter wordende jojo-effect is de uiteindelijke levensbedreigende hypoglycemie. U kunt dit voorkomen door nooit zelf op eigen initiatief de hoeveelheid insuline te verhogen of verlagen, maar dat altijd in overleg met uw dierenarts te doen.

© Copyright Online Marketing Bureau iClicks 2024 | Privacyregelement | Cookie settings Algemene voorwaarden | Contact | Sitemap